Wet en Zorg

Wet Genees­kun­di­ge Behan­del Over­een­komst en Alge­me­ne Ver­or­de­ning Gegevensbescherming

Hier­on­der vindt u zeer uit­ge­brei­de infor­ma­tie over boven­staan­de onder­wer­pen. Veel zaken over het zorg­vul­dig omgaan met zorg­ver­le­ning en zorg­vul­dig omgaan met per­soons­ge­ge­vens zult u wel­licht als van­zelf­spre­kend ver­on­der­stel­len. En dat mag u ook, de inten­tie van de zorg­ver­le­ner is immers inte­ger. Maar in de moder­ne tijd, waar gege­vens zo gemak­ke­lijk door elek­tro­ni­sche sys­te­men en com­mu­ni­ca­tie­me­dia kun­nen wor­den gedeeld is het goed om een lei­draad te hebben. 

Pri­va­cy en beroeps­ge­heim
De ortho­pe­da­goog houdt, om de behan­de­ling zo goed moge­lijk te kun­nen uit­voe­ren, per­soon­lij­ke en admi­ni­stra­tie­ve gege­vens bij. Hier­bij wordt de Alge­me­ne Ver­or­de­ning Gege­vens­be­scher­ming in acht geno­men. Gege­vens mogen alleen wor­den gebruikt voor het doel waar­voor zij zijn ver­za­meld en alleen onder ogen komen van de men­sen voor wie ze bestemd zijn. U hebt het recht om de over uw kind opge­no­men gege­vens in te zien, te ver­be­te­ren, aan te vul­len of te laten ver­wij­de­ren en na te vra­gen aan wie gege­vens zijn ver­strekt. Meer uit­ge­brei­de infor­ma­tie over de Alge­me­ne Ver­or­de­ning Gege­vens­be­scher­ming vindt u ver­der­op in deze tekst. 

Klik op onder­staan­de topics voor meer infor­ma­tie over het onderwerp:

AVG

Hoofd­lij­nen Alge­me­ne Ver­or­de­ning Gegevensbescherming 

In deze prak­tijk wor­den per­soons­ge­ge­vens ver­werkt. Hier­op is de Alge­me­ne Ver­or­de­ning Gege­vens­be­scher­ming, kort­weg AVG genoemd, van toepassing.

Een deel van de gege­vens wordt hand­ma­tig ver­werkt. Dit betreft schrif­te­lij­ke ver­wij­zin­gen en test­re­sul­ta­ten. Deze wor­den 15 jaar in een afge­slo­ten archief bewaard. Dit is wet­te­lijk ver­plicht. Daar­na wor­den zij vernietigd.

Het ande­re deel van de gege­vens wordt vol­le­dig elek­tro­nisch ver­werkt. Dit geschiedt op meer­de­re manieren:

Ver­re­weg de mees­te elek­tro­ni­sche gege­vens­ver­wer­king vindt plaats in een sys­teem dat via een bevei­lig­de inter­net­ver­bin­ding werkt op een exter­ne ser­ver bij een bedrijf dat is gespe­ci­a­li­seerd in ver­wer­king van medi­sche gege­vens. Dit bedrijf vol­doet aan de eisen van de AVG. In dit sys­teem wor­den pati­ënt­dos­siers bij­ge­hou­den, ziek­te­kos­ten­ver­ze­ke­rin­gen gecheckt en decla­ra­ties naar zorg­ver­ze­ke­raars vol­le­dig auto­ma­tisch ver­werkt. Inge­val de zorg niet is ver­ze­kerd of een cli­ënt niet is ver­ze­kerd voor de zorg ont­vangt deze een papie­ren nota per post van­uit dit sys­teem gegenereerd.

Een ander deel van de elek­tro­ni­sche gege­vens­ver­wer­king betreft com­mu­ni­ca­tie bin­nen de zorg­kring. zorg­net­wer­ken. Dit vindt mon­de­ling of schrif­te­lijk plaats. Hier­bij gaat het altijd om over­leg over indi­vi­du­e­le cli­ën­ten. En dan alleen tus­sen bij die indi­vi­du­e­le cli­ënt betrok­ken zorg­ver­le­ners. Mocht het nodig zijn gege­vens uit der­ge­lijk over­leg op te slaan dan wordt dit gedaan in het sys­teem zoals ver­meld bij punt 1.

Wie doet wat

De prak­tijk­hou­der is de ver­wer­kings­ver­ant­woor­de­lij­ke. Hij/zij stelt op basis van een impli­cie­te bevoegd­heid het doe­len de mid­de­len van de gege­vens­be­wer­king vast. De mede­wer­kers van de prak­tijk staan onder het gezag van de ver­wer­kings­ver­ant­woor­de­lij­ke. Zij mogen niet meer gege­vens inzien dan strikt nood­za­ke­lijk is voor de uit­voe­ring van hun taken.

Wel­ke gegevens

De gege­vens die wor­den ver­werkt moe­ten toe­rei­kend en ter zake die­nend zijn om ortho­pe­da­go­gi­sche zorg te kun­nen ver­le­nen. Ech­ter tevens beperkt tot wat nood­za­ke­lijk is.

Bij­zon­de­re cate­go­rie­ën van per­soons­ge­ge­vens zijn gege­vens die gezien hun aard extra

gevoe­lig zijn. Het gaat spe­ci­fiek om: gege­vens waar­uit ras of etni­sche afkomst blijkt, poli­tie­ke opvat­tin­gen, reli­gi­eu­ze of levens­be­schou­we­lij­ke over­tui­gin­gen, het lid­maat­schap van een vak­bond, gene­ti­sche gege­vens, bio­me­tri­sche gege­vens met het oog op de unie­ke iden­ti­fi­ca­tie van een per­soon, gege­vens over gezond­heid en gege­vens met betrek­king tot iemands sek­su­eel gedrag of sek­su­e­le gericht­heid. De ver­wer­king van deze bij­zon­de­re cate­go­rie­ën per­soons­ge­ge­vens is ver­bo­den, ten­zij er een spe­ci­fie­ke uit­zon­de­ring van toe­pas­sing is, of de betrok­ke­ne uit­druk­ke­lijk toe­stem­ming heeft gege­ven voor de ver­wer­king. Straf­rech­te­lij­ke gege­vens mogen niet wor­den bijgehouden. 

Gege­vens bij onder­steu­nen­de bedrijven

Bedrij­ven die faci­li­te­ren of par­ti­ci­pe­ren in de gege­vens­ver­wer­king die­nen te vol­doen aan de AVG.

Deze bedrij­ven voor­zien in een ver­wer­kers­over­een­komst. Hier­in zijn de vol­gen­de zaken vermeld:

het onder­werp en de duur van de verwerking;

de aard en het doel van de verwerking;

het soort per­soons­ge­ge­vens en de cate­go­rie­ën van betrokkenen;

de rech­ten en ver­plich­tin­gen van de verwerkingsverantwoordelijke.

Uw rech­ten

U heeft het recht uw dos­sier in te zien. U heeft het recht gege­vens hier­uit te laten verwijderen

Rech­ten Minderjarigen

Rech­ten minderjarigen

De rech­ten van min­der­ja­ri­gen zijn de afge­lo­pen decen­nia op inter­na­ti­o­naal niveau uit­ge­werkt, onder ande­re in het Ver­drag inza­ke de rech­ten van het kind dat in 1989 door de Ver­e­nig­de Naties werd aanvaard.

Min­der­ja­ri­gen mogen alleen rechts­han­de­lin­gen ver­rich­ten met toe­stem­ming van hun wet­te­lijk vertegenwoordiger(s). Toe­stem­ming wordt ech­ter ver­on­der­steld te zijn ver­leend als het om rechts­han­de­lin­gen gaat waar­van in het maat­schap­pe­lijk ver­keer gebrui­ke­lijk is dat min­der­ja­ri­gen van deze leef­tijd deze zelf­stan­dig ver­rich­ten. Dit prin­ci­pe is voor medi­sche behan­de­lin­gen nader uit­ge­werkt in de WGBO. Wie de zorg­ver­le­ner moet infor­me­ren en om toe­stem­ming vra­gen voor een medi­sche behan­de­ling, hangt af van de leef­tijd van de min­der­ja­ri­ge patiënt:

Bij kin­de­ren tot 12 jaar is de toe­stem­ming van de ouders/voogden ver­eist. Toe­stem­ming van het kind is niet nodig, maar deze heeft wel recht op infor­ma­tie. De arts moet de voor­lich­ting afstem­men op het bevat­tings­ver­mo­gen van het kind.

Bij jon­ge­ren van 12 tot 16 jaar is de toe­stem­ming van de ouders/voogden en van de jon­ge­re zelf ver­eist. In twee uit­zon­de­rings­ge­val­len is de toe­stem­ming van alleen de jon­ge­re voldoende:

als het niet behan­de­len van de jon­ge­re voor hem ern­stig nadeel ople­vert hoe­ven de ouders over de behan­de­ling niet te wor­den ingelicht.

als de behan­de­ling de wel­over­wo­gen wens is van de jon­ge­re. In dit geval dient de zorg­ver­le­ner in prin­ci­pe wel met de ouders/voogden te over­leg­gen, maar het goed hulp­ver­le­ner­schap kan met zich mee­bren­gen dat zij over de behan­de­ling niet wor­den geïn­for­meerd. Ook in deze leef­tijds­ca­te­go­rie die­nen de jon­ge­ren naar hun bevat­tings­ver­mo­gen te wor­den geïn­for­meerd over de behandeling.

Jon­ge­ren van­af 16 jaar beslis­sen zelf­stan­dig en heb­ben een zelf­stan­dig recht op informatie.

WGBO

Wet Genees­kun­di­ge Behan­de­ling Overeenkomst


Deze wet is ook van toe­pas­sing op de ortho­pe­da­go­gi­sche behan­de­ling. De ortho­pe­da­goog is ver­plicht u naar rede­lijk­heid te infor­me­ren en toe­stem­ming voor de behan­de­ling te vra­gen (bij kin­de­ren aan de ouder of voogd). Als cli­ënt bent u ver­plicht de zorg­aan­bie­der cor­rect en zo vol­le­dig moge­lijk te infor­me­ren. Een zorg­ver­le­ner heeft de plicht in levens­be­drei­gen­de situ­a­ties te han­de­len. Dit bete­kent ech­ter niet dat de cli­ënt zorg kan eisen van zijn behan­de­laar, in bepaal­de geval­len kan deze zorg wei­ge­ren. Meer uit­ge­brei­de infor­ma­tie over de Wet Bescher­ming Per­soons­ge­ge­vens vindt u ver­der­op in deze tekst.

Wet op de genees­kun­di­ge behan­de­lings­over­een­komst (WGBO)
Bron: Minis­te­rie van Volks­ge­zond­heid, Wel­zijn en Sport


Inleiding
Deze wet regelt de rela­tie tus­sen pati­ënt en zorg­ver­le­ner (art­sen, ver­pleeg­kun­di­gen, ortho­pe­da­go­gen, psy­cho­lo­gen, ver­los­kun­di­gen, fysi­o­the­ra­peu­ten, logo­pe­dis­ten, ortho­pe­da­go­gen et cete­ra). Wan­neer een pati­ënt de hulp van een zorg­ver­le­ner inroept, ont­staat een genees­kun­di­ge behan­de­lings­over­een­komst tus­sen hen. De pati­ënt is opdracht­ge­ver tot zorg, het­geen gede­fi­ni­eerd wordt als: onder­zoek, het geven van raad en han­de­lin­gen op het gebied van de genees­kunst, die het doel heb­ben iemand van een ziek­te te gene­zen, ziek­te te voor­ko­men of de gezond­heids­toe­stand te beoor­de­len, of het ver­le­nen van ver­los­kun­di­ge bijstand. 
De WGBO is dwin­gend recht, dat wil zeg­gen dat zorg­ver­le­ners (of zorg­ver­le­nen­de instan­ties) en pati­ën­ten onder­ling geen afspra­ken kun­nen maken die in strijd zijn met de WGBO. 
In de WGBO zijn een aan­tal spel­re­gels vast­ge­legd, die voor­heen in los­se wet­ten en in rech­ter­lij­ke uit­spra­ken te vin­den waren. 


De plich­ten van de patiënt:
De pati­ënt moet de zorg­ver­le­ner goed, eer­lijk en vol­le­dig op de hoog­te stel­len van zijn pro­ble­ma­tiek. Met juis­te en vol­le­di­ge infor­ma­tie kan de zorg­ver­le­ner snel­ler en beter een dia­gno­se stel­len en kan hij beter zorg ver­le­nen. Dit klinkt logisch en rede­lijk, maar vaak wor­den uit schaam­te, gemak­zucht of onver­schil­lig­heid, of in de over­tui­ging dat het onbe­lang­rijk zaken ver­zwe­gen of anders voor­ge­steld. De pati­ënt moet zo veel moge­lijk met de zorg­ver­le­ner mee­wer­ken en advie­zen opvol­gen. Een ande­re belang­rij­ke plicht van de pati­ënt is de zorg­ver­le­ner te betalen. 


Het recht van de pati­ënt op informatie:
Als pati­ënt heeft men recht op infor­ma­tie, in begrij­pe­lij­ke taal, over uw ziek­te, de behan­de­ling, de gevol­gen en risico’s van die behan­de­ling en over even­tu­e­le alter­na­tie­ve behan­de­lin­gen. De zorg­ver­le­ner zal, als dat gewenst en nood­za­ke­lijk is, de infor­ma­tie schrif­te­lijk geven, zodat de pati­ënt die nog eens rus­tig kan nale­zen. Als de zorg­ver­le­ner denkt dat bepaal­de infor­ma­tie bij de pati­ënt slecht zal val­len, dan is dat geen reden om de pati­ënt deze infor­ma­tie niet te geven. Alleen als naar het oor­deel van de zorg­ver­le­ner het geven van bepaal­de infor­ma­tie ern­stig nadeel voor de pati­ënt zal ople­ve­ren, dan ver­strekt hij die infor­ma­tie niet. De zorg­ver­le­ner is wel ver­plicht dit met een ande­re zorg­ver­le­ner te overleggen. 
Alleen met vol­doen­de infor­ma­tie kunt u goed mee­den­ken en mee­be­slis­sen over de behan­de­ling. De WGBO schrijft dit ook voor: u beslist samen met de hulp­ver­le­ner wat er gaat gebeuren. 


Het recht van de pati­ënt om geen infor­ma­tie te willen:
Als een pati­ënt zegt bepaal­de infor­ma­tie niet te wil­len, dan krijgt hij die infor­ma­tie niet, ten­zij dit ern­stig nadeel voor hem­zelf of ande­ren ople­vert, dan krijgt de pati­ënt toch die infor­ma­tie van de zorgverlener. 


Het recht van de pati­ënt op inza­ge in zijn dossier:
Van iede­re pati­ënt wordt een medisch dos­sier bij­ge­hou­den. Hier­in staan alle gege­vens die betrek­king heb­ben op uw behan­de­ling. Omdat het dos­sier gaat over úw lichaam en gezond­heid kunt u het uiter­aard inzien, met uit­zon­de­ring van de gege­vens die niet over uzelf gaan. Op de hulp­ver­le­ner na mag nie­mand anders het dos­sier inzien, ten­zij u daar toe­stem­ming voor geeft.
Tot inza­ge dient zo spoe­dig moge­lijk gele­gen­heid te wor­den gege­ven. U heeft recht op kopie­ën van uw dos­sier, waar­voor de zorg­ver­le­ner een rede­lij­ke bedrag in reke­ning mag brengen. 
Als u een ande­re visie heeft dan wel­ke in uw dos­sier staat, dan mag u aan de zorg­ver­le­ner vra­gen om het dos­sier te wij­zi­gen of om uw visie toe te voe­gen aan het dossier. 
Medi­sche dos­siers moe­ten mini­maal 10 jaar bewaard blij­ven. Op ver­zoek van een pati­ënt moet ech­ter een dos­sier bin­nen 3 maan­den ver­nie­tigd wor­den door de zorg­ver­le­ner, ten­zij dat in strijd is met de wet of nadeel voor een ander dan de pati­ënt kan ople­ve­ren. Daar­bij moet bij­voor­beeld gedacht wor­den aan aan­doe­nin­gen die moge­lijk erfe­lijk bepaald zijn. In het belang van ande­ren zal een goed zorg­ver­le­ner in zul­ke geval­len het ver­zoek om ver­nie­ti­ging van een dos­sier naast zich neer leg­gen. Ook de moge­lijk­heid van weten­schap­pe­lijk onder­zoek ver­zet zich tegen het ver­nie­ti­gen van bepaal­de medi­sche dossiers. 


Het recht van de pati­ënt op bescher­ming van zijn privacy:
De zorg­ver­le­ner dient de pri­va­cy van de pati­ënt te bescher­men en te bewa­ren. Alles moet ver­trou­we­lijk wor­den behan­deld. Medi­sche han­de­lin­gen mogen alleen uit­ge­voerd wor­den als nie­mand anders die kan waar­ne­men, ten­zij de pati­ënt daar­mee instemt. Het medisch dos­sier is alleen ter inza­ge aan de zorg­ver­le­ner en dege­nen die betrok­ken zijn bij de behan­de­ling. De zorg­ver­le­ner mag geen enke­le infor­ma­tie aan der­den ver­strek­ken (inclu­sief direc­te fami­lie), ten­zij de pati­ënt daar uit­druk­ke­lijk toe­stem­ming voor heeft gege­ven of als de wet de zorg­ver­le­ner daar­toe ver­plicht, of als het infor­ma­tie betreft ten behoe­ve van weten­schap­pe­lijk onder­zoek, maar dan alleen onder strik­te voorwaarden.


Het beroeps­ge­heim vindt zijn grond­slag in het recht van de pati­ënt op geheim­hou­ding van zijn per­soon­lij­ke gege­vens. Dit recht op bescher­ming van de pri­va­cy ligt beslo­ten in arti­kel 10 van de Grondwet. 
Het over­lij­den van een pati­ënt bete­kent niet dat diens pri­va­cy niet meer beschermd hoeft te wor­den. Ook na de dood heb­ben der­den geen recht op inza­ge in het dos­sier, ten­zij de zorg­ver­le­ner zeker weet dat de pati­ënt daar geen bezwaar tegen gehad zou hebben. 
De plicht van de zorg­ver­le­ner infor­ma­tie te verstrekken:
Niet alleen heeft de pati­ënt recht op infor­ma­tie, de zorg­ver­le­ner is zelfs ver­plicht de pati­ënt infor­ma­tie te ver­schaf­fen. De zorg­ver­le­ner moet in voor de pati­ënt te bevat­ten bewoor­din­gen ver­tel­len over het onder­zoek, de voor­ge­stel­de behan­de­ling en alter­na­tie­ven, en de gezond­heids­toe­stand van de pati­ënt. Hier­bij wordt wel het prin­ci­pe der rede­lijk­heid gehan­teerd: als er bij­voor­beeld een kans van één op een mil­joen is op een bepaal­de bij­wer­king van een bepaal­de behan­de­ling, dan hoeft dat niet bespro­ken te worden. 


De plicht van de zorg­ver­le­ner een medisch dos­sier bij te houden:
In het medisch dos­sier moe­ten aan­te­ke­nin­gen gemaakt wor­den door de zorg­ver­le­ner over de behan­de­ling en de gezond­heids­toe­stand van de pati­ënt. Dit alles voor zover dit voor een goe­de zorg­ver­le­ning aan de pati­ënt nodig is. De zorg­ver­le­ner moet het dos­sier mini­maal 10 jaren bewa­ren, of zoveel lan­ger als rede­lij­ker­wijs uit de zorg van een goed hulp­ver­le­ner voort­vloeit. Er is een drin­gend advies gedaan aan de hulp­ver­le­ners om de bewaar­ter­mijn van dos­siers te stel­len op 15 jaar. De ter­mijn in de WGBO is nog altijd 10 jaar, maar er is een wets­voor­stel (is dus nog geen wet) dat die ter­mijn op 15 jaar gaat stel­len. De wets­wij­zi­ging gaat met terug­wer­ken­de kracht in wer­king. Het advies is gege­ven om te voor­ko­men dat hulp­ver­le­ners dos­siers die al tien jaar oud zijn ver­nie­ti­gen (wat vol­gens de let­ter van de WGBO moet).


De plicht van de zorg­ver­le­ner de pri­va­cy van de pati­ënt te bewaren:
Het is de plicht van de zorg­ver­le­ner er voor te zor­gen dat geen inlich­tin­gen over de pati­ënt aan der­den ter beschik­king komen. Ten­zij de pati­ënt hier uit­druk­ke­lijk toe­stem­ming voor heeft gege­ven. Alleen per­so­nen die direct bij het onder­zoek en de behan­de­ling betrok­ken zijn, mogen over de pati­ënt­ge­ge­vens beschikken. 
Zon­der toe­stem­ming van de pati­ënt kun­nen wel gege­vens aan der­den ver­strekt wor­den ten behoe­ve van weten­schap­pe­lijk onder­zoek of sta­tis­tiek indien het vra­gen van toe­stem­ming niet moge­lijk is en de pati­ënt niet one­ven­re­dig wordt geschaad, of het vra­gen van toe­stem­ming niet rede­lijk is en de gege­vens niet tot de pati­ënt her­leid­baar zijn. 
Als een pati­ënt ech­ter uit­druk­ke­lijk bezwaar heeft gemaakt tegen het ver­strek­ken van gege­vens ten behoe­ve van weten­schap­pe­lijk onder­zoek of sta­tis­tiek, dan mag de zorg­ver­le­ner geen gege­vens verstrekken. 
Het weten­schap­pe­lijk onder­zoek moet wel een alge­meen belang die­nen en het moet niet ook zon­der de pati­ënt­ge­ge­vens uit­ge­voerd kun­nen wor­den. Als er gege­vens ten behoe­ve van weten­schap­pe­lijk onder­zoek of sta­tis­tiek ver­strekt wor­den, dan wordt dat door de zorg­ver­le­ner in het dos­sier genoteerd. 


Het recht van de zorg­ver­le­ner om ver­zoe­ken van een pati­ënt te weigeren:
Voor diver­se beroe­pen in de gezond­heids­zorg gel­den pro­fes­si­o­ne­le stan­daards. De zorg­ver­le­ner heeft het recht om niet op een onre­de­lijk ver­lan­gen van de pati­ënt in te gaan. De zorg­ver­le­ner laat zich bij nemen van zijn beslis­sin­gen lei­den door zijn eigen des­kun­dig­heid en mag bij­voor­beeld een ver­zoek van de pati­ënt wei­ge­ren om een rönt­gen­fo­to te laten maken. 


Toe­stem­ming van de pati­ënt is vereist:
Voor ieder onder­zoek en voor iede­re behan­de­ling is toe­stem­ming nodig van de pati­ënt. De pati­ënt beslist uit­ein­de­lijk of er wel of niet behan­deld wordt, niet de zorg­ver­le­ner. De pati­ënt heeft het recht een behan­de­ling of onder­zoek te wei­ge­ren en gege­ven toe­stem­ming weer in te trekken. 
Bij ingrij­pen­de onder­zoe­ken of behan­de­lin­gen wordt uit­druk­ke­lijk om de toe­stem­ming van de pati­ënt gevraagd. In de ove­ri­ge geval­len wordt ervan uit­ge­gaan dat de pati­ënt stil­zwij­gend toe­stem­ming geeft. Wan­neer de pati­ënt daar om vraagt, wordt in het medisch dos­sier geno­teerd voor wel­ke behan­de­lin­gen of onder­zoe­ken toe­stem­ming is verleend.


Bur­ger­lijk Wetboek
Wet op de genees­kun­di­ge behan­de­lings­over­een­komst (WGBO)
Vol­le­di­ge tekst
Bron: Minis­te­rie van Volks­ge­zond­heid, Wel­zijn en Sport
Bur­ger­lijk Wetboek
Boek 7 Bij­zon­de­re overeenkomsten 
Titel 7 Opdracht
Afde­ling 5 De over­een­komst inza­ke genees­kun­di­ge behandeling 
Arti­kel 446 

1. De over­een­komst inza­ke genees­kun­di­ge behan­de­ling — in deze afde­ling ver­der aan­ge­duid als de behan­de­lings­over­een­komst — is de over­een­komst waar­bij een natuur­lij­ke per­soon of een rechts­per­soon, de hulp­ver­le­ner, zich in de uit­oe­fe­ning van een genees­kun­dig beroep of bedrijf tegen­over een ander, de opdracht­ge­ver, ver­bindt tot het ver­rich­ten van han­de­lin­gen op het gebied van de genees­kunst, recht­streeks betrek­king heb­ben­de op de per­soon van de opdracht­ge­ver of van een bepaal­de der­de. Dege­ne op wiens per­soon de han­de­lin­gen recht­streeks betrek­king heb­ben wordt ver­der aan­ge­duid als de patiënt. 
2. Onder han­de­lin­gen op het gebied van de genees­kunst wor­den verstaan: 
  a. alle ver­rich­tin­gen — het onder­zoe­ken en het geven van raad daar­on­der begre­pen — recht­streeks betrek­king heb­ben­de op een per­soon en ertoe strek­ken­de hem van een ziek­te te gene­zen, hem voor het ont­staan van een ziek­te te behoe­den of zijn gezond­heids­toe­stand te beoor­de­len, dan wel deze ver­los­kun­di­ge bij­stand te verlenen; 
  b. ande­re dan de onder a bedoel­de han­de­lin­gen, recht­streeks betrek­king heb­ben­de op een per­soon, die wor­den ver­richt door een arts of tand­arts in die hoedanigheid. 
3. Tot de han­de­lin­gen, bedoeld in lid 1, wor­den mede gere­kend het in het kader daar­van ver­ple­gen en ver­zor­gen van de pati­ënt en het ove­ri­gens recht­streeks ten behoe­ve van de pati­ënt voor­zien in de mate­ri­ë­le omstan­dig­he­den waar­on­der die han­de­lin­gen kun­nen wor­den verricht. 
4. Onder han­de­lin­gen als bedoeld in lid 1 zijn niet begre­pen han­de­lin­gen op het gebied van de art­se­nij­be­reid­kunst in de zin van de Wet op de Genees­mid­de­len­voor­zie­ning, indien deze wor­den ver­richt door een geves­tig­de apo­the­ker in de zin van die wet. 
5. Geen behan­de­lings­over­een­komst is aan­we­zig, indien het betreft han­de­lin­gen ter beoor­de­ling van de gezond­heids­toe­stand of medi­sche bege­lei­ding van een per­soon, ver­richt in opdracht van een ander dan die per­soon in ver­band met de vast­stel­ling van aan­spra­ken of ver­plich­tin­gen, de toe­la­ting tot een ver­ze­ke­ring of voor­zie­ning, of de beoor­de­ling van de geschikt­heid voor een oplei­ding, een arbeids­ver­hou­ding of de uit­voe­ring van bepaal­de werkzaamheden. 
Arti­kel 447 

1. Een min­der­ja­ri­ge die de leef­tijd van zes­tien jaren heeft bereikt, is bekwaam tot het aan­gaan van een behan­de­lings­over­een­komst ten behoe­ve van zich­zelf, als­me­de tot het ver­rich­ten van rechts­han­de­lin­gen die met de over­een­komst onmid­del­lijk ver­band houden. 
2. De min­der­ja­ri­ge is aan­spra­ke­lijk voor de daar­uit voort­vloei­en­de ver­bin­te­nis­sen, onver­min­derd de ver­plich­ting van zijn ouders tot voor­zie­ning in de kos­ten van ver­zor­ging en opvoeding. 
Arti­kel 448 

1. De hulp­ver­le­ner licht de pati­ënt op dui­de­lij­ke wij­ze, en des­ge­vraagd schrif­te­lijk in over het voor­ge­no­men onder­zoek en de voor­ge­stel­de behan­de­ling en over de ont­wik­ke­lin­gen omtrent het onder­zoek, de behan­de­ling en de gezond­heids­toe­stand van de pati­ënt. De hulp­ver­le­ner licht een pati­ënt die de leef­tijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt op zoda­ni­ge wij­ze in als past bij zijn bevattingsvermogen. 
2. Bij het uit­voe­ren van de in lid 1 neer­ge­leg­de ver­plich­ting laat de hulp­ver­le­ner zich lei­den door het­geen de pati­ënt rede­lij­ker­wij­ze dient te weten ten aan­zien van: 
  a. de aard en het doel van het onder­zoek of de behan­de­ling die hij nood­za­ke­lijk acht en van de uit te voe­ren verrichtingen; 
  b. de te ver­wach­ten gevol­gen en risico’s daar­van voor de gezond­heid van de patiënt; 
  c. ande­re metho­den van onder­zoek of behan­de­ling die in aan­mer­king komen; 
  d. de staat van en de voor­uit­zich­ten met betrek­king tot diens gezond­heid voor wat betreft het ter­rein van het onder­zoek of de behandeling. 
3. De hulp­ver­le­ner mag de pati­ënt bedoel­de inlich­tin­gen slechts ont­hou­den voor zover het ver­strek­ken ervan ken­ne­lijk ern­stig nadeel voor de pati­ënt zou ople­ve­ren. Indien het belang van de pati­ënt dit ver­eist, dient de hulp­ver­le­ner de des­be­tref­fen­de inlich­tin­gen aan een ander dan de pati­ënt te ver­strek­ken. De inlich­tin­gen wor­den de pati­ënt als­nog gege­ven, zodra bedoeld nadeel niet meer te duch­ten is. De hulp­ver­le­ner maakt geen gebruik van zijn in de eer­ste vol­zin bedoel­de bevoegd­heid dan nadat hij daar­over een ande­re hulp­ver­le­ner heeft geraadpleegd. 
Arti­kel 449 
Indien de pati­ënt te ken­nen heeft gege­ven geen inlich­tin­gen te wil­len ont­van­gen, blijft het ver­strek­ken daar­van ach­ter­we­ge, behou­dens voor zover het belang dat de pati­ënt daar­bij heeft niet opweegt tegen het nadeel dat daar­uit voor hem­zelf of ande­ren kan voortvloeien. 
Arti­kel 450 

1. Voor ver­rich­tin­gen ter uit­voe­ring van een behan­de­lings­over­een­komst is de toe­stem­ming van de pati­ënt vereist. 
2. Indien de pati­ënt min­der­ja­rig is en de leef­tijd van twaalf maar nog niet die van zes­tien jaren heeft bereikt, is tevens de toe­stem­ming van de ouders die het gezag over hem uit­oe­fe­nen of van zijn voogd ver­eist. De ver­rich­ting kan even­wel zon­der de toe­stem­ming van de ouders of de voogd wor­den uit­ge­voerd, indien zij ken­ne­lijk nodig is ten­ein­de ern­stig nadeel voor de pati­ënt te voor­ko­men, als­me­de indien de pati­ënt ook na de wei­ge­ring van de toe­stem­ming, de ver­rich­ting wel­over­wo­gen blijft wensen. 
3. In het geval waar­in een pati­ënt van zes­tien jaren of ouder niet in staat kan wor­den geacht tot een rede­lij­ke waar­de­ring van zijn belan­gen ter zake, wor­den door de hulp­ver­le­ner en een per­soon als bedoeld in de leden 2 of 3 van arti­kel 465, de ken­ne­lij­ke opvat­tin­gen van de pati­ënt, geuit in schrif­te­lij­ke vorm toen deze tot bedoel­de rede­lij­ke waar­de­ring nog in staat was en inhou­den­de een wei­ge­ring van toe­stem­ming als bedoeld in lid 1, opge­volgd. De hulp­ver­le­ner kan hier­van afwij­ken indien hij daar­toe gegron­de rede­nen aan­we­zig acht. 
Arti­kel 451 
Op ver­zoek van de pati­ënt legt de hulp­ver­le­ner in ieder geval schrif­te­lijk vast voor wel­ke ver­rich­tin­gen van ingrij­pen­de aard deze toe­stem­ming heeft gegeven. 
Arti­kel 452 
De pati­ënt geeft de hulp­ver­le­ner naar bes­te weten de inlich­tin­gen en de mede­wer­king die deze rede­lij­ker­wijs voor het uit­voe­ren van de over­een­komst behoeft. 
Arti­kel 453 
De hulp­ver­le­ner moet bij zijn werk­zaam­he­den de zorg van een goed hulp­ver­le­ner in acht nemen en han­delt daar­bij in over­een­stem­ming met de op hem rus­ten­de ver­ant­woor­de­lijk­heid, voort­vloei­en­de uit de voor hulp­ver­le­ners gel­den­de pro­fes­si­o­ne­le standaard. 
Arti­kel 454 

1. De hulp­ver­le­ner richt een dos­sier in met betrek­king tot de behan­de­ling van de pati­ënt. Hij houdt in het dos­sier aan­te­ke­ning van de gege­vens omtrent de gezond­heid van de pati­ënt en de te diens aan­zien uit­ge­voer­de ver­rich­tin­gen en neemt ande­re stuk­ken, bevat­ten­de zoda­ni­ge gege­vens, daar­in op, een en ander voor zover dit voor een goe­de hulp­ver­le­ning aan hem nood­za­ke­lijk is. 
2. De hulp­ver­le­ner voegt des­ge­vraagd een door de pati­ënt afge­ge­ven ver­kla­ring met betrek­king tot de in het dos­sier opge­no­men stuk­ken aan het dos­sier toe. 
3. Onver­min­derd het bepaal­de in arti­kel 455, bewaart de hulp­ver­le­ner de beschei­den, bedoeld in de vori­ge leden, gedu­ren­de tien jaren, te reke­nen van­af het tijd­stip waar­op zij zijn ver­vaar­digd, of zoveel lan­ger als rede­lij­ker­wijs uit de zorg van een goed hulp­ver­le­ner voortvloeit. 
Arti­kel 455 

1. De hulp­ver­le­ner ver­nie­tigt de door hem bewaar­de beschei­den, bedoeld in arti­kel 454, bin­nen drie maan­den na een daar­toe strek­kend ver­zoek van de patiënt. 
2. Lid 1 geldt niet voor zover het ver­zoek beschei­den betreft waar­van rede­lij­ker­wijs aan­ne­me­lijk is dat de bewa­ring van aan­mer­ke­lijk belang is voor een ander dan de pati­ënt, als­me­de voor zover het bepaal­de bij of krach­tens de wet zich tegen ver­nie­ti­ging verzet. 
Arti­kel 456 
De hulp­ver­le­ner ver­strekt aan de pati­ënt des­ge­vraagd zo spoe­dig moge­lijk inza­ge in en afschrift van de beschei­den, bedoeld in arti­kel 454. De ver­strek­king blijft ach­ter­we­ge voor zover dit nood­za­ke­lijk is in het belang van de bescher­ming van de per­soon­lij­ke levens­sfeer van een ander. De hulp­ver­le­ner mag voor de ver­strek­king van het afschrift een rede­lij­ke ver­goe­ding in reke­ning brengen. 
Arti­kel 457 

1. Onver­min­derd het in arti­kel 448 lid 3, twee­de vol­zin, bepaal­de draagt de hulp­ver­le­ner zorg, dat aan ande­ren dan de pati­ënt geen inlich­tin­gen over de pati­ënt dan wel inza­ge in of afschrift van de beschei­den, bedoeld in arti­kel 454, wor­den ver­strekt dan met toe­stem­ming van de pati­ënt. Indien ver­strek­king plaats­vindt, geschiedt deze slechts voor zover daar­door de per­soon­lij­ke levens­sfeer van een ander niet wordt geschaad. De ver­strek­king kan geschie­den zon­der inacht­ne­ming van de beper­kin­gen, bedoeld in de voor­gaan­de vol­zin­nen, indien het bij of krach­tens de wet bepaal­de daar­toe verplicht. 
2. Onder ande­ren dan de pati­ënt zijn niet begre­pen dege­nen die recht­streeks betrok­ken zijn bij de uit­voe­ring van de behan­de­lings­over­een­komst en dege­ne die optreedt als ver­van­ger van de hulp­ver­le­ner, voor zover de ver­strek­king nood­za­ke­lijk is voor de door hen in dat kader te ver­rich­ten werkzaamheden. 
3. Daar­on­der zijn even­min begre­pen dege­nen wier toe­stem­ming ter zake van de uit­voe­ring van de behan­de­lings­over­een­komst op grond van de arti­ke­len 450 en 465 is ver­eist. Indien de hulp­ver­le­ner door inlich­tin­gen over de pati­ënt dan wel inza­ge in of afschrift van de beschei­den te ver­strek­ken niet geacht kan wor­den de zorg van een goed hulp­ver­le­ner in acht te nemen, laat hij zulks achterwege. 
Arti­kel 458 

1. In afwij­king van het bepaal­de in arti­kel 457 lid 1 kun­nen zon­der toe­stem­ming van de pati­ënt ten behoe­ve van sta­tis­tiek of weten­schap­pe­lijk onder­zoek op het gebied van de volks­ge­zond­heid aan een ander des­ge­vraagd inlich­tin­gen over de pati­ënt of inza­ge in de beschei­den, bedoeld in arti­kel 454, wor­den ver­strekt indien: 
  a. het vra­gen van toe­stem­ming in rede­lijk­heid niet moge­lijk is en met betrek­king tot de uit­voe­ring van het onder­zoek is voor­zien in zoda­ni­ge waar­bor­gen, dat de per­soon­lij­ke levens­sfeer van de pati­ënt niet one­ven­re­dig wordt geschaad, of 
  b. het vra­gen van toe­stem­ming, gelet op de aard en het doel van het onder­zoek, in rede­lijk­heid niet kan wor­den ver­langd en de hulp­ver­le­ner zorg heeft gedra­gen dat de gege­vens in zoda­ni­ge vorm wor­den ver­strekt dat her­lei­ding tot indi­vi­du­e­le natuur­lij­ke per­so­nen rede­lij­ker­wijs wordt voorkomen. 
2. Ver­strek­king over­een­kom­stig lid 1 is slechts moge­lijk indien: 
  a. het onder­zoek een alge­meen belang dient, 
  b. het onder­zoek niet zon­der de des­be­tref­fen­de gege­vens kan wor­den uit­ge­voerd, en 
  c. voor zover de betrok­ken pati­ënt tegen een ver­strek­king niet uit­druk­ke­lijk bezwaar heeft gemaakt. 
3. Bij een ver­strek­king over­een­kom­stig lid 1 wordt daar­van aan­te­ke­ning gehou­den in het dossier. 
Arti­kel 459 

1. De hulp­ver­le­ner voert ver­rich­tin­gen in het kader van de behan­de­lings­over­een­komst uit bui­ten de waar­ne­ming van ande­ren dan de pati­ënt, ten­zij de pati­ënt ermee heeft inge­stemd dat de ver­rich­tin­gen kun­nen wor­den waar­ge­no­men door anderen. 
2. Onder ande­ren dan de pati­ënt zijn niet begre­pen dege­nen van wie beroeps­hal­ve de mede­wer­king bij de uit­voe­ring van de ver­rich­ting nood­za­ke­lijk is. 
3. Daar­on­der zijn even­min begre­pen dege­nen wier toe­stem­ming ter zake van de ver­rich­ting op grond van de arti­ke­len 450 en 465 is ver­eist. Indien de hulp­ver­le­ner door ver­rich­tin­gen te doen waar­ne­men niet geacht kan wor­den de zorg van een goed hulp­ver­le­ner in acht te nemen, laat hij zulks niet toe. 
Arti­kel 460 
De hulp­ver­le­ner kan, behou­dens gewich­ti­ge rede­nen, de behan­de­lings­over­een­komst niet opzeggen. 
Arti­kel 461 
De opdracht­ge­ver is de hulp­ver­le­ner loon ver­schul­digd, behou­dens voor zover deze voor zijn werk­zaam­he­den loon ont­vangt op grond van het bij of krach­tens de wet bepaal­de dan wel uit de over­een­komst anders voortvloeit. 
Arti­kel 462 

1. Indien ter uit­voe­ring van een behan­de­lings­over­een­komst ver­rich­tin­gen plaats­vin­den in een zie­ken­huis dat bij die over­een­komst geen par­tij is, is het zie­ken­huis voor een tekort­ko­ming daar­bij mede aan­spra­ke­lijk, als ware het zelf bij de over­een­komst partij. 
2. Onder zie­ken­huis als bedoeld in lid 1 wor­den ver­staan een voor de toe­pas­sing van de Zie­ken­fonds­wet of de Alge­me­ne Wet Bij­zon­de­re Ziek­te­kos­ten als zie­ken­huis, ver­pleeg­in­rich­ting of zwak­zin­ni­gen­in­rich­ting erken­de of aan­ge­we­zen instel­ling of afde­ling daar­van, een aca­de­misch zie­ken­huis, een abor­tus­kli­niek in de zin van de Wet afbre­king zwan­ger­schap als­me­de een tand­heel­kun­di­ge inrich­ting in de zin van de Wet tand­heel­kun­di­ge inrich­tin­gen 1986. 
Arti­kel 463 
De aan­spra­ke­lijk­heid van een hulp­ver­le­ner of, in het geval bedoeld in arti­kel 462, van het zie­ken­huis, kan niet wor­den beperkt of uitgesloten. 
Arti­kel 464 

1. Indien in de uit­oe­fe­ning van een genees­kun­dig beroep of bedrijf anders dan krach­tens een behan­de­lings­over­een­komst han­de­lin­gen op het gebied van de genees­kunst wor­den ver­richt, zijn deze afde­ling als­me­de de arti­ke­len 404, 405 lid 2 en 406 van afde­ling 1 van deze titel van over­een­kom­sti­ge toe­pas­sing voor zover de aard van de rechts­be­trek­king zich daar­te­gen niet verzet. 
2. Betreft het han­de­lin­gen als omschre­ven in arti­kel 446 lid 5, dan: 
  a. wor­den de in arti­kel 454 bedoel­de beschei­den slechts bewaard zolang dat nood­za­ke­lijk is in ver­band met het doel van het onder­zoek, ten­zij het bepaal­de bij of krach­tens de wet zich tegen ver­nie­ti­ging verzet; 
  b. wordt de per­soon op wie het onder­zoek betrek­king heeft in de gele­gen­heid gesteld mee te delen of hij de uit­slag en de gevolg­trek­king van het onder­zoek wenst te ver­ne­men en, zo ja, of hij daar­van als eer­ste wenst ken­nis te nemen ten­ein­de te kun­nen beslis­sen of daar­van mede­de­ling aan ande­ren wordt gedaan. 
Arti­kel 465 

1. De ver­plich­tin­gen die voor de hulp­ver­le­ner uit deze afde­ling jegens de pati­ënt voort­vloei­en wor­den, indien de pati­ënt de leef­tijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, door de hulp­ver­le­ner nage­ko­men jegens de ouders die het gezag over de pati­ënt uit­oe­fe­nen dan wel jegens zijn voogd. 
2. Het­zelf­de geldt indien de pati­ënt de leef­tijd van twaalf jaren heeft bereikt, maar niet in staat kan wor­den geacht tot een rede­lij­ke waar­de­ring van zijn belan­gen ter zake, ten­zij zoda­ni­ge pati­ënt meer­der­ja­rig is en onder cura­te­le staat of ten behoe­ve van hem het men­tor­schap is inge­steld, in wel­ke geval­len nako­ming jegens de cura­tor of de men­tor geschiedt. 
3. Indien een meer­der­ja­ri­ge pati­ënt die niet in staat kan wor­den geacht tot een rede­lij­ke waar­de­ring van zijn belan­gen ter zake, niet onder cura­te­le staat of ten behoe­ve van hem niet het men­tor­schap is inge­steld, wor­den de ver­plich­tin­gen die voor de hulp­ver­le­ner uit deze afde­ling jegens de pati­ënt voort­vloei­en, door de hulp­ver­le­ner nage­ko­men jegens de per­soon die daar­toe door de pati­ënt schrif­te­lijk is gemach­tigd in zijn plaats op te tre­den. Ont­breekt zoda­ni­ge per­soon, of treedt deze niet op, dan wor­den de ver­plich­tin­gen nage­ko­men jegens de echt­ge­noot, de gere­gi­streer­de part­ner of ande­re levens­ge­zel van de pati­ënt, ten­zij deze per­soon dat niet wenst, dan wel, indien ook zoda­ni­ge per­soon ont­breekt, jegens een ouder, kind, broer of zus van de pati­ënt, ten­zij deze per­soon dat niet wenst. 
4. De hulp­ver­le­ner komt zijn ver­plich­tin­gen na jegens de in de leden 1 en 2 bedoel­de wet­te­lij­ke ver­te­gen­woor­di­gers van de pati­ënt en de in lid 3 bedoel­de per­so­nen, ten­zij die nako­ming niet ver­e­nig­baar is met de zorg van een goed hulpverlener. 
5. De per­soon jegens wie de hulp­ver­le­ner krach­tens de leden 2 of 3 gehou­den is de uit deze afde­ling jegens de pati­ënt voort­vloei­en­de ver­plich­tin­gen na te komen, betracht de zorg van een goed ver­te­gen­woor­di­ger. Deze per­soon is gehou­den de pati­ënt zoveel moge­lijk bij de ver­vul­ling van zijn taak te betrekken. 
6. Ver­zet de pati­ënt zich tegen een ver­rich­ting van ingrij­pen­de aard waar­voor een per­soon als bedoeld in de leden 2 of 3 toe­stem­ming heeft gege­ven, dan kan de ver­rich­ting slechts wor­den uit­ge­voerd indien zij ken­ne­lijk nodig is ten­ein­de ern­stig nadeel voor de pati­ënt te voorkomen. 
Arti­kel 466 

Is op grond van arti­kel 465 voor het uit­voe­ren van een ver­rich­ting uit­slui­tend de toe­stem­ming van een daar bedoel­de per­soon in plaats van die van de pati­ënt ver­eist, dan kan tot de ver­rich­ting zon­der die toe­stem­ming wor­den over­ge­gaan indien de tijd voor het vra­gen van die toe­stem­ming ont­breekt aan­ge­zien onver­wijl­de uit­voe­ring van de ver­rich­ting ken­ne­lijk nodig is ten­ein­de ern­stig nadeel voor de pati­ënt te voorkomen. 
2. Een vol­gens de arti­ke­len 450 en 465 ver­eis­te toe­stem­ming mag wor­den ver­on­der­steld te zijn gege­ven, indien de des­be­tref­fen­de ver­rich­ting niet van ingrij­pen­de aard is. 
Arti­kel 467 

Van het lichaam afge­schei­den ano­nie­me stof­fen en delen kun­nen wor­den gebruikt voor medisch sta­tis­tisch of ander medisch weten­schap­pe­lijk onder­zoek voor zover de pati­ënt van wie het lichaams­ma­te­ri­aal afkom­stig is, geen bezwaar heeft gemaakt tegen zoda­nig onder­zoek en het onder­zoek met de ver­eis­te zorg­vul­dig­heid wordt verricht. 
2. Onder onder­zoek met van het lichaam afge­schei­den ano­nie­me stof­fen en delen wordt ver­staan onder­zoek waar­bij is gewaar­borgd dat het bij het onder­zoek te gebrui­ken lichaams­ma­te­ri­aal en de daar­uit te ver­krij­gen gege­vens niet tot de per­soon her­leid­baar zijn. 
Arti­kel 468 
Van de bepa­lin­gen van deze afde­ling en van de arti­ke­len 404, 405 lid 2 en 406 van afde­ling 1 van deze titel kan niet ten nade­le van de pati­ënt wor­den afgeweken.